Geschiedenis
Plaats in de kerkgeschiedenis
De Syrisch-orthodoxe kerk geniet een zeer groot prestige in de geschiedenis van de christenheid, aangezien zij de eerste kerk is die te Jeruzalem werd gevestigd, waar zij bestond uit apostelen, predikers en andere bekeerde Joden, terwijl zij naar Antiochië werd overgeplant door hen die bekeerd waren vanuit de Arameeërs en andere heidense bevolkingsgroepen. Zij kan zich met recht beroepen op een zeer rijk liturgisch en muzikaal erfgoed, naast een grote staat van dienst op theologisch en missionair gebied. Zij kreeg ontelbare ontberingen en tragedies te verwerken, inclusief complete bloedbaden; herhaaldelijk werd de zetel van het patriarchaat van de ene plaats naar de andere verplaatst vanwege politieke en andere ontwikkelingen. De historici zeggen dat het feit dat de Syrisch-orthodoxe kerk het overleefd heeft niets minder is dan een wonder.
Liturgische taal
Er is geen twijfel dat het Aramees de taal was van de Joden in de apostolische tijd en gedurende verscheidene eeuwen vóór deze periode – vanaf ongeveer 500 v.Chr. De Joden schreven zelfs enkele van hun Heilige Schriften in het Aramees of in Aramese letters. De Dode Zeerollen die in 1947 ontdekt werden door Zijne Hoogwaardige Excellentie Mar Athanasius J. Samuel, die toen aartsbisschop van Jeruzalem was, bevestigen dit feit. Het is dus deze taal die in gebruik is genomen als liturgische taal van de Syrisch-orthodoxe kerk. De Aramese liturgie van St. Jacobus, de broeder van de Heer en de eerste bisschop van Jeruzalem, werd het eerst door onze kerk gebruikt.
Wij zijn er buitengewoon trots op dat deze taal is geheiligd door de geboorte en het leven van Christus, door zij wonderen, onderricht en prediking, kortom door de geheimenissen van de Menswording en de Verlossing. Deze taal werd geëerd door zijn heilige mond, die van zijn gezegende moeder en die van de apostelen. Wij zijn er ook trots op dat het evangelie voor het eerst in deze taal verkondigd is, in Judea, Syrië en de aangrenzende landen.
De benaming “Syrisch”
Over de oorsprong van de benaming “Syrisch” (Suryoyo) bestaan er verschillende theorieën. Volgens de Syrische kerkvaders, van zowel de Syrisch-Orthodoxe als de Nestoriaanse kerk, was de naam afkomstig van een koning Cyrus (Suros) die vele eeuwen v. Chr. over het oude Syrië regeerde; deze vorst dient echter niet te worden verward met de Perzische koning Cyrus (Koresh) die Babylon in 539 v. Chr. veroverde en o.a. in Jesaja 45:1 wordt genoemd.
Wat wel vaststaat en algemeen wordt aanvaard, is dat de Syriërs voorheen Arameeërs heetten. Dit feit wordt al door de vroege Syrische historici en lexicografen zelf bevestigd. Ofschoon de naam “Syriër/Syrisch” in het christelijke tijdperk werd geassocieerd met de term “christen/christelijk” zijn de beide termen geenszins equivalenten van elkaar, althans niet met betrekking tot de Syriërs die afkomstig zijn uit het Nabije Oosten.
De naam “Syrisch” (waarschijnlijk van Griekse origine) bestond al geruime tijd v. Chr. en duidde vanaf ongeveer de derde eeuw v. Chr. de Arameeërs (de inheemse benaming) aan in de Griekstalige wereld, getuige bijv. de oudste Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel (in het Nederlands is dit duidelijk zichtbaar in de Statenvertaling die op de Griekse vertaling teruggaat en de NBG-vertaling die de Hebreeuwse tekst als basis heeft(zie bijv. Psalm 60:1-2 Syriërs/Arameeërs & Ezra 4:7 Syrisch/Aramees). Rond deze voorchristelijke periode vond er nog een andere opvallende ontwikkeling plaats in het Hebreeuws. In deze zustertaal verwierf de naam “Arameeërs” namelijk de bijbetekenis van “niet-Jood, heiden”. De Arameeërs die later tot het Christendom zouden overgegaan, vonden het vanzelfsprekend niet gepast om zich nog met hun traditionele naam in deze nieuw verworven betekenis te identificeren die onder invloed van hun gezaghebbende Aramese Bijbelvertaling (de Peshitta), waar Joodse vertalers aanvankelijk een aandeel in hadden, óók in hun moerstaal, het Aramees, doorgedrongen was. Uiteindelijk bleek “Syrisch”, de benaming waarmee de Arameeërs al lange tijd werden aangeduid maar die tot aan de christelijke periode nog niet door de Arameeërs zelf was overgenomen, het voordehandliggende alternatief voor de bekeerde Arameeërs.
Opmerkelijk genoeg zijn de nazaten van deze christelijke Arameeërs heden ten dage in een nagenoeg identieke situatie beland wat betreft een keuze ten aanzien van hun huidige naam “Syrisch”. Deze benaming heeft tegenwoordig immers de betekenis van “Arabisch” en “islamitisch” gekregen in westerse talen. Dit heeft ertoe geleid dat veel Syriërs de naam van hun volk niet langer willen vertalen, maar de Aramese benaming Suryoyo onvertaald laten. Weer anderen kiezen voor de herinvoering van de oorspronkelijke, inheemse benaming “Arameeërs”, waarvan de vroegere Hebreeuwse bijbetekenis van “heiden” intussen verloren is gegaan en tot het verre verleden behoort.
De zetel van het patriarchaat
De geschiedenis van de Kerk erkent Antiochië als de moeder van de kerken uit de heidenen en het hoofdkwartier van het Christendom in Azië. De geschiedenis beschouwt tevens St. Petrus, het hoofd van de apostelen, als de stichter van haar apostolische stoel en haar eerste patriarch. Hij consacreerde zelf St. Evodius en de St. Ignatius. Na zijn marteldood werd St. Petrus eerst opgevolgd door St. Evodius en daarna door St. Ignatius. Daarna werd St. Petrus opgevolgd door een opeenvolging van beroemde patriarchen, van wie de meeste de wereld verbaasden door hun heiligheid, hun prachtige geschriften en andere prestaties op velerlei gebied. Bij de gratie Gods zijn wij de 121ste in hun wettige opvolging.
De jurisdictie van de Heilige Stoel van Antiochië gold tot in het Verre Oosten. Met andere woorden, zij omvatte heel Azië. In haar hoogtij dagen regeerde zij over 12 metropolieten en 137 suffragane bisschoppen.
Missionaire activiteiten
Het is genoegzaam bekend dat onze kerk de fakkel van het evangelie naar alle delen van het Oosten heeft gedragen, waar zij tienduizenden van de kinderen van verschillende volkeren op het pad der waarheid leidde: Arabieren van diverse stammen, Perzen, Afghanen, Indiërs en Chinezen. Ook heeft zij bijgedragen aan de bekering van de Armeniërs. In de zesde eeuw bracht zij een groot aantal mensen uit Ethiopië en Nubië in de kudde van Christus door middel van de inspanningen van de priester Julianus, en tachtigduizend Inwoners van Klein Azië, Karië, Frygië en Lydië, middels de inspanningen van St. Johannes, de beroemde bisschop van Efeze.
Het Syrisch was de liturgische taal van de oriëntaalse kerken ondanks hun verschillende nationaliteiten. Velen van hen leerden het uitstekend en vertaalden de Syrische versie van de Bijbel in hun moedertaal. Dit gebeurde met name in India, waar een bloeiende Syrische kerk bestond en nog steeds bestaat. En de Armeense kerk gebruikte de Syrische taal (sommigen van haar bisschoppen kenden het heel goed) en maakte gebruik van het Syrische alfabet om de eigen taal te schrijven, tot aan de vijfde eeuw. Toen vond de Armeense geleerde Mesrob het Armeense alfabet uit. De eerste Arabische liturgie in onze kerk wordt vermeld m.b.t. Irak in de tiende eeuw. Het schijnt dat de metropoliet van Tigrit die in 912 tot Arabisch bisschop was gewijd, de Heilige Eucharistie in het Arabisch vierde.
Bijdragen aan het ascetische leven
Deze kerk versterkte het ascetische leven en stichtte vanaf de vierde eeuw honderden kloosters die door duizenden monniken en nonnen werden bewoond die zich oefenden in de deugden van vroomheid, celibatair leven, kuisheid, nederigheid, gehoorzaamheid, stilzwijgen, vrijwillige armoede, vasten en gebed. Bovendien begunstigden zij de maatschappij door grote interesse tentoon te spreiden in onderwijs en kunst. Er ligt een eeuwigdurende rijkdom besloten in de duizenden handschriften die zij hebben geschreven. Zij onderwezen vele mensen en brachten vele anderen in de kudde van Christus. Wij kunnen ons de uitgebreidheid van de activiteiten van deze kerk op dit gebied enigszins voorstellen als wij ons herinneren aan het feit dat er in de vijfde eeuw alleen al in de omgeving van Edessa driehonderd kloosters waren waarin negentigduizend monniken woonden, in het St. Mattheüsklooster ten oosten van Mossoel in Irak twaalfduizend, en in de daaropvolgende eeuw waren er zesduizend driehonderd monniken in het St. Basusklooster bij Homs in Syrië. In dezelfde periode tekenden honderddrieënvijftig abten in Zuid Syrië een geloofsbelijdenis. Wij zijn er zeker van dat het aantal van onze monniken en nonnen in die gouden eeuw omstreeks zeshonderdduizend bedroeg.
Het meest beroemd van al deze kloosters is het klooster van St. Markus in Jeruzalem, want dit is in feite het huis van Maria, de moeder van Johannes Markus, waar onze Heer Jezus Christus het Pascha hield en zijn Laatste Avondmaal, waar hij de voeten van zijn discipelen waste en hun het sacrament van zijn lichaam en bloed toevertrouwde. Naar dit huis kwam hij na zijn Opstanding, terwijl de deuren gesloten waren, en verleende hij aan zijn discipelen het heilig priesterschap. In dit huis verzamelden de discipelen zich regelmatig samen met zijn moeder en broeders om te bidden, en hier daalde de Heilige Geest op hen neer. Later werd dit huis als kerk in gebruik genomen en toegewijd aan de Heilige Maagd. Een Syrische inscriptie in het Estrangeloschrift, daterend uit de zesde eeuw, is aan de rechterbinnenkant van de ingang van deze kerk gebeiteld om dit feit te bevestigen. Deze inscriptie werd in september 1940 ontdekt toen het oude pleisterwerk van de kerk verwijderd werd tijdens een restauratie.
Hier volgt een vertaling ervan: “Dit is het huis van Maria, de moeder van Johannes bijgenaamd Markus. Na de Hemelvaart van onze Heer Jezus Christus wijdden de apostelen het in als de kerk van Maria, de Moeder Gods. Het werd herbouwd in het jaar 73, nadat keizer Titus Jeruzalem had verwoest”.
Educatieve werkzaamheid
Deze kerk heeft zich beziggehouden met verscheidene gebieden van studie zoals theologie, muziek, filosofie, geneeskunde, taalwetenschap, poëzie, geschiedenis, wiskunde en sterrenkunde, en zij heeft vele belangrijke educatieve instellingen opgericht waardoor zij haar invloed uitoefende op de cultuurgeschiedenis. Zij slaagde erin om in haar scholen vele grote geleerden op te leiden die in oost en west bekend werden. De Arabische veroveraars vroegen hun hulp om zichzelf op te leiden en vele Griekse boeken over diverse onderwerpen en hun eigen prachtige werken in het Syrisch, in het Arabisch te vertalen. Hun vertalingen en hun eigen geschriften werden in de volgende eeuwen een rijke en belangrijke bron voor de Arabische geleerden en filosofen, en via hen voor de westerse wereld. Een vluchtige blik in de filosofische brieven van AI-Kindy kan u ervan overtuigen hoezeer deze eerste Arabische filosoof in de negende eeuw uit deze geschriften citeerde. Daar zijn bijvoorbeeld zijn termen “Is”, “Lais”, “Hoewajja”, “Qoenjat” en “Koethmat”. De Arabieren namen ook vele Syrische melodieën, zangwijzen en poëtische metra over die vooral waren ontworpen door Bardaisan, Mor Afrem, Mor Balai en Mor Jakob van Sarug. Bovendien werd de Arabische taal zelf beïnvloed door het Syrisch.
Wij zijn er trots op dat men bij deze Syrische geleerden uitstekende verhandelingen kan vinden van bepaalde theorieën die algemeen aanvaard werden in het Westen. De theorie van Harder bijvoorbeeld: “de mens is een microkosmos”, werd behandeld door St. Achoedemmeh, de fameuze Katholikos van het Oosten en martelaar uit de zesde eeuw; de theorie van Galilei, de sterrenkundige, werd behandeld door de bisschop van Edessa in de tiende eeuw in zijn boek “De oorzaak der oorzaken”. In dit boek vinden we ook precies Nietzsche’s theorie van de Übermensch.
Bij het beschrijven van het educatieve belang van de Syrische geleerden kunnen we die oriëntalisten die over Bar ‘Ebroyo (Barhebraeus), de grootste geleerde van onze kerk, schreven dat hij van joodse afkomst was, slechts kritiseren. Zijn bijnaam “Bar Ebroyo” werd hem gegeven omdat hij oorspronkelijk uit een dorp kwam dat “‘Ebro” heette: dit was een dorp dat aan de oever van de rivier de Eufraat lag, dichtbij Malataja. Bovendien was de naam van zijn grootvader Toema (Thomas). Deze christelijke naam alleen al is voldoende om aan te tonen dat hij stamde uit een oude christelijke familie.
Bijbels erfgoed
De Syrisch-orthodoxe kerk speelde verder een actieve rol op het gebied van de bijbelse literatuur. Haar geleerden doken in deze grote oceaan en haalden er schitterende parels uit waarmee zij de hals van de menselijke samenleving tooiden. Zij vertaalden de Bijbel, eerst in het Syrisch, hun eigen taal, en bestudeerden die vervolgens grondig en schreven er vele boekdelen met commentaren op. De bibliotheken van het Oosten en het Westen zijn hiermee ruim voorzien, ondanks vele vreselijke rampen die duizenden handschriften vernietigden, vooral gedurende de Eerste Wereldoorlog. Nadat de geleerden de Bijbel in het Syrisch hadden bestudeerd, vertaalden zij deze vanuit het Syrisch in andere levende talen. Rond 404 werkte de Syrische leraar Daniël samen met de Armeense geleerde Mesrob aan een vertaling van de Bijbel in het Armeens. Rond 643 vertaalden onze Arabische geleerden van de “Taj” en Tanoekh-stammen en anderen uit Aaquoula (Koefa) de heilige evangeliën in het Arabisch in opdracht van onze patriarch St. Johannes II, in antwoord op de wens van Oemeir, de zoon van Saäd de zoon van Abi Waqqas el Ansari, de vorst van Al-Jaziera. In 1221 vertaalde Johannes, de zoon van Jozef, de evangeliën in het Perzisch. In het begin van de negentiende eeuw vertaalde Philipose Remban uit Zuid India ze in het Malajalam, de taal van Zuid India. In deze eeuw vertaalde Konathoe Mattheüs Malpan het hele Nieuwe Testament behalve het boek der Openbaring in het Malajalam en gaf deze vertaling uit.
Het gesprek dat plaatsvond tussen de bovengenoemde heerser van Al-Jaziera en onze patriarch St. Johannes bevestigt de betrouwbaarheid van de Syrische Bijbelvertalers. De heerser vroeg de patriarch om het heilige evangelie te vertalen op voorwaarde dat hij er de goddelijkheid en de kruisiging van onze Heer Jezus Christus en de doop niet in zou vermelden. “Ik zal nooit ook maar een letter uit het evangelie van mijn Heer weglaten, zelfs als alle pijlen van uw leger mij zullen doorboren” antwoordde de heilige hem buitengewoon moedig. Toen de vorst zijn moed bemerkte, zei hij tegen hem: “Ga heen en schrijf het op zoals u het kent.”
Wat ons nog trotser maakt is dat de schaarse overblijfselen van dit rijke erfgoed, die de tand des tijds hebben doorstaan, beschouwd worden als de meest oude handschriften van de wereld, vooral diegene die uit de bibliotheek van het Syrische klooster in Egypte zijn gehaald en naar de bibliotheken van het Vaticaan, Londen, Milaan, Berlijn, Parijs, Oxford, Cambridge en andere plaatsen gebracht zijn. Sommige van deze handschriften gaan terug tot de vijfde en zesde eeuw. Bovendien is het op dit ogenblik oudst bekende handschrift van het heilige evangelie, een Syrisch handschrift. Het werd door de schrijver Jakoeb overgeschreven in het jaar 411. Het wordt bewaard in de bibliotheek van het Brits Museum.
Om de inspanningen van de Syrische kerk op het gebied van de bekendmaking en het behoud van de Bijbel naar waarde te schatten, moeten we letten op het aantal handschriften dat in verschillende bibliotheken in de wereld bewaard wordt. Paulan Martain telde 55 Syrische Estrangelohandschriften van de “Peshitto”versie, overgeschreven in de 5de, 6de en 7de eeuw, tegen slechts 22 in het Latijn en 10 in het Grieks.
De Syrische geleerden ordenden de heilige Schrift in hoofdstukken en stelden volgens de kerkelijke ordening lezingen vast die passen bij de diensten op zon- en feestdagen gedurende het jaar, en tevens bijzondere lezingen voor de dagen van de Vastentijd, de orde van dienst voor de feesten die worden gevierd, voor wijdingen, de doop, het huwelijk, de wijding van het chrisma en de olie der geloofsleerlingen, en voor uitvaarten. Zij zochten voor iedere zondag en feestdag drie lezingen uit het Oude Testament en vijf lezingen uit het Nieuwe Testament uit.
Vanwege hun grenzeloze liefde voor de Bijbel gebruikten zij vele woorden ervan in de liturgische boeken.
Gebruiken
Er is geen twijfel dat de Syrisch-orthodoxe kerk gevormd werd uit verscheidene nationaliteiten met verschillende religieuze erfgoederen. Het is dus geen wonder dat zij bepaalde gebruiken van hen overnam en dat zij die aanpaste aan de christelijke grondbeginselen, samen met de rijke rituelen die zij erfde van haar voorvaderen. Op Kerstdag bijvoorbeeld, als het evangelie van de Geboorte gelezen wordt, steken wij een vuur aan. Dit is waarschijnlijk overgenomen van de Perzen die zulks plachten te doen op 25 december vanwege hun vreugde om en eerbied voor de zonnegod, ter gelegenheid van zijn verjaardag. Het schijnt dat de Kerk Kerstmis op deze datum vierde om de Perzen te overtuigen dat Christus zelf de zon der gerechtigheid is en hen zo in de christelijke kudde te brengen.
De gelovigen buigen zich tijdens de dienst ter aarde zoals de Joden en anderen in het Oosten dat deden. Deze vorm van aanbidding is ook door de Moslims overgenomen.
Wat de geestelijkheid betreft: wij hebben twee categorieën in onze kerk. De eerste is die van de monniken oftewel de ongetrouwde priesters die niet aan het hoofd staan van een parochiekerk. De aartsbisschoppen en de patriarch worden uit hun midden gekozen. De tweede is die van de getrouwde priesters die aan het hoofd staan van de parochiekerken. Zij kunnen geen hogere positie krijgen, behalve dan die van chorepiskopos. Een parochiepriester kan slechts tot bisschop gewijd worden als zijn vrouw is gestorven en hij ertoe bekwaam is.
Vroeger stond de kerk de monniken, aartsbisschoppen en de patriarch niet toe om vlees te eten, maar tegenwoordig is dat verbod opgeheven, behalve in India en Turkije.
Onze kerk bezit een aantal heilige relieken en viert haar feesten met plechtige processies binnen en buiten de kerk. Zo is de kerk van Onze Lieve Vrouw in Homs bijvoorbeeld bekend als de kerk van de Onze Lieve Vrouw van de Gordel, omdat deze kerk de gordel van Onze Lieve Vrouw bezit. Op 15 augustus dragen de bisschop en de andere geestelijken de gordel in een grote processie binnenin de kerk rond, en de bisschop zegent de gelovigen met deze heilige reliek. En de kerk van de apostel Thomas in Mossoel bezit relieken van St. Thomas en doet hetzelfde op zijn feest, elk jaar op 3 juli.
Leer over de Menswording en de Verlossing
Het geloof van deze kerk ten aanzien van het goddelijk mysterie van de Menswording is als volgt: De enige Zoon en het Woord van God, die de tweede persoon van de heilige Drieëenheid is, is nedergedaald uit de hemel in de schoot van de Maagd Maria en is mens geworden uit haar door de Heilige Geest en uit haar geboren na negen maanden op onbeschrijfelijke wijze, terwijl zij Maagd bleef gedurende de tijd van de zwangerschap en ook nadien. De Kerk belijdt ook dat de vereniging van de Godheid met de mensheid bewerkt werd op het moment zelf dat de Maagd hem in haar schoot ontving. Dat wil zeggen dat het God-zijn niet in haar schoot was voordat het mens-zijn erin was en dat het menszijn er niet in was voor het God-zijn. Als gevolg van deze vaste en onscheidbare vereniging, zo belijdt de Kerk, heeft het mensgeworden Woord van God een persoon uit twee, en een samengestelde natuur zonder versmelting of vermenging of verandering. Aangezien dit kind waarachtig God en waarachtig en volmaakt mens is, was zijn moeder Theotokos ofwel Godbarende.
De Kerk belijdt deze dingen en verwerpt de ketters die de werkelijkheid van zijn mens-zijn ontkend hebben of die de mogelijkheid van de vereniging van de goede God met de volgens hen kwade materie hebben verworpen, en hen die gezegd hebben dat zijn lichaam uit de hemel stamde, of dat
zijn mens-zijn beroofd was van de menselijke rationele ziel en dat het God-zijn deze plaats innam, of dat de Menswording plaatsvond door middel van een huwelijk, of dat de persoon die uit de H. Maria geboren is niet meer dan een mens was, die later gerechtvaardigd werd door zijn daden en waardig bevonden werd om het God-zijn in zich te ontvangen.
Met betrekking tot het mysterie van de Verlossing gelooft de Kerk het volgende:
De mensgeworden Zoon en het Woord van God is werkelijk gekruisigd en hij heeft geleden en is gestorven in zijn mens-zijn door de scheiding van zijn ziel van zijn lichaam en hij is begraven in het graf, terwijl zijn God-zijn niet gescheiden werd van zijn ziel of van zijn lichaam terwijl hij aan het kruis hing of in het graf lag. Het lijden raakte zijn God-zijn niet. Op de derde dag verrees hij uit de doden.
Deze dingen belijdend, verwerpt de Kerk de ketters die hebben beweerd dat dit slechts in de verbeelding is gebeurd. Dat wil zeggen dat hij zou hebben voorgewend te lijden terwijl hij niet werkelijk leed, of dat een ander die op hem leek leed, of dat zijn God-zijn gescheiden werd van zijn mens-zijn toen hij het lijden en de kruisiging naderde, of dat zijn God-zijn vermengd was met zijn mens-zijn en dat die daarom samen met deze de kruisiging en de dood onderging.
Misverstanden tussen Syrische theologen
Rond het einde van de vierde en het begin van de vijfde eeuw wendden Diodorus, de bisschop van Tarsus, en Theodorus, de bisschop van Mopsuestia, zich van deze orthodoxe leer af. De kerkhistoricus J.K.L. Gieseler licht dit punt als volgt toe: “… in het Oosten was men nu gewend om de twee naturen en de uitdrukkingen die daar betrekking op hadden, zorgvuldig te onderscheiden. De twee belangrijkste vertegenwoordigers van de antiocheense school, Diodorus van Tarsus en Theodorus van Mopsuestia, bevestigden de juistheid van dit onderscheid in hun geschriften die nog in hoog aanzien stonden in het gehele Oosten, terwijl in Egypte de formule van Athanasius met betrekking tot de goddelijke natuur die vleesgeworden is, werd gehandhaafd. Aan de andere kant poogden Ambrosius en Augustinus in het Westen, naar het voorbeeld van de beide Gregoriussen, de twee klippen van deze leer te omzeilen, namelijk de scheiding in twee persoonlijkheden en het misverstaan van de twee naturen”. Theodorus en andere leraren en leerlingen van de antiocheense school, met name Nestorius die deze leerstelling verder ontwikkelde, hechtten ook geen belang aan de uitdrukking Theotokos ofwel Godbarende moeder. Nestorius was eerst priester in de kerk van Antiochië. Op 10 april 428 werd hij tot patriarch van Constantinopel geconsacreerd. Uit betrouwbare bronnen kunnen wij opmaken dat hij zowel de Menswording als de Verlossing ontkende. Hij beweerde dat het Woord van God niet in de schoot van de Maagd Maria was neergedaald en dat de Maagd slechts de mens Jezus Christus voortbracht die God werd door genade, en dat haar maagdelijkheid ophield toen zij deze mens baarde. Daarom zei hij dat het onjuist is om de Maagd Maria “Theotokos” te noemen aangezien zij in werkelijkheid de moeder van Christus was. Vandaar de term Christotokos – moeder van Jezus Christus. Toen deze mens Jezus dertig jaar oud was, zo voegde hij hieraan toe, daalde het Woord van God op hem neer en maakte hem tot zijn tempel, en ten tijde van het lijden en de kruisiging werd hij van hem gescheiden.
Ter verdediging van deze vreemde leer postuleerde Nestorius, twee personen en twee naturen voor Christus en sprak hij van Christus als van twee Christussen, de ene de Zoon van God en de andere de zoon des mensen. Met het oog hierop maakte hij scheiding tussen de twee naturen en onderscheidde hij bepaalde woorden en daden van hem als goddelijk en andere als menselijk. In werkelijkheid zijn deze twee soorten woorden en daden uitdrukkingen van de ene Persoon zelf. Nestorius zei: “Het Woord van God de Vader is God en heerser over Christus”, “in Jezus werkt het Woord van God als in een mens”, “de heerlijkheid van de eniggeborene was om hem heen gelegd”, “Jezus Christus is verheerlijkt door de Geest als maakte hij gebruik van een vreemde kracht die uit deze is, van hem de kracht ontvangend om op te treden tegen onreine geesten en goddelijke tekenen voor de mensen te bewerkstelligen”, “men moet de ten hemel opgenomen mens samen met het Woord van God vereren en hem verheerlijken en benoemen als God, als de één in de ander”, “het vlees van de Heer is levengevend, niet als het eigen vlees van het Woord van God de Vader, maar als het vlees van een ander dat met hem verbonden is in waardigheid ofwel uitsluitend door goddelijke inwoning”.
Het is ongelooflijk dat een patriarch die uit een oude christelijke familie stamde zulk een vreemde leer kon opstellen dat hij het fundament van het christelijk geloof deed schudden. Als we de afkomst van Nestorius aan een nieuw onderzoek onderwerpen blijkt dat hij niet van nationaliteit en van taal een Syriër was, maar na grondige bestudering van zijn biografie en leerstellingen blijkt dat zijn ouders vanuit Perzië naar Syrië zijn gekomen. Waarschijnlijk waren zij pas recentelijk van het Jodendom tot het Christendom bekeerd, want Nestorius’ leer sympathiseert met die van de Joden. Dit wordt bevestigd door St. Cyrillus van Alexandrië in de opmerkelijke redevoering die hij hield op het derde Oecumenische Concilie in 431. Hij zegt: “Niemand behoeft me nog iets te zeggen van de ongenaakbare overmoed der ondankbare, boze Joden, want nu wagen deze verdorvenen hier een zelfde houding tegenover Christus aan te nemen. En van wie hebben ze die vermetelheid? Van hem, die Gods woord gelasterd heeft door te zeggen: Ge hebt een mens gekruisigd”. Dan spreekt St. Cyrillus Nestorius direct aan: “Maar gelooft ge de profeten en apostelen en de evangelisten en de aartsengel Gabriël niet? Ge bootst slechts uw mededuivelen na, die huiverden voor zijn macht en riepen: Wat hebt ge met ons te maken, Jezus, Zoon van God? Ge zijt hier gekomen om ons te kwellen voor de tijd… – En ge hebt u ook niet op de duivel geworpen die u bedroog en tot u sprak ‘Indien gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze stenen brood moeten worden’ – afschuwelijk, onbegrijpelijk feit! De boze geesten, tezamen met hun vader de duivel, noemen Hem die uit Maria geboren is, Gods Zoon, en hij hier verandert de Zoon Gods in een mens”.
Het Concilie van Efeze veroordeelde deze leer, noemde Nestorius een “tweede Judas”, bevestigde de orthodoxe leer die vanaf het eerste begin in de Kerk de boventoon voerde, noemde de Maagd Maria “Theotokos”, verklaarde dat Christus de mensgeworden God na de vereniging van Godheid en mensheid, één persoon en één natuur heeft, en dat de persoon die gekruisigd en gestorven is het mensgeworden Woord van God is. St. Cyrillus van Alexandrië zegt in zijn werk genaamd ‘Over het ware geloof’: “Wij beroven het mens-zijn niet van het God-zijn en het Woord niet van het mens-zijn na die onbegrijpelijke en onbeschrijfelijke vereniging, maar wij steIlen dat de ene Christus gevormd is uit twee samengevoegde delen die één zijn. Hij is uit beide gevormd, en dit zonder de twee naturen te vernietigen of te vermengen, maar door een uitnemende en eerbiedwaardige vereniging”.
Positie t.a.v. Nestorius
Zonder twijfel heeft de Syrische kerk aanvankelijk de kant van Nestorius gekozen, in navolging van haar antiocheense patriarch Johannes I, de aartsbisschoppen (op drie na) en de bisschoppen, omdat Nestorius de antiocheense school had doorlopen. Maar later moest de Kerk hem en zijn geschriften veroordelen en verklaren dat “het Woord dat uit de Vader geboren is voor alle eeuwen, is geboren in het vlees uit de Maagd Maria, en daarom is zij Theotokos”. De Kerk aanvaardde ook de uitdrukking: de “vereniging” van de twee naturen. St. Cyrillus verklaarde dit als volgt: “De zegswijze van de Oriëntalen dat er een vereniging van twee naturen heeft plaatsgevonden bedoelt hetzelfde als wanneer men zegt: de twee naturen zijn één, of de mensgeworden God bestaat in een natuur”.
Hiba (Ibas) van Edessa en Theodoretus van Cyrrhus waren de grootste verdedigers van Nestorius en zijn leerstellingen aangezien zij aan hem verwant waren. Vermoedelijk waren zij ook pas van het Jodendom bekeerd.
Toen Hiba nog priester en hoofd van de theologische school van Edessa was, schreef hij een brief aan de Perzische bisschop Maris die zijn collega was geweest aan de school van Edessa. In deze brief viel hij St. Cyrillus van Alexandrië en zijn twaalf anathemata aan. Volgens hem waren die “vol huichelarij” en “in strijd met het orthodoxe geloof”, want hij heeft daarin vastgesteld dat er een goddelijke en menselijke natuur van onze Heer is, en hij heeft gezegd dat het onjuist is om onderscheid te maken tussen zijn eigen woorden en de woorden die de evangelisten over hem hebben geschreven”. Hiba beschuldigde St. Cyrillus ervan dat hij zou hebben beweerd dat de Godheid het lijden heeft ondergaan. In dezelfde brief viel hij ook St. Rabboela van Edessa aan en noemde hem ‘een tiran’, maar Theodorus van Mopsuestia beschouwde hij als een kerkvader: “de gelukzalige prediker van de waarheid en leraar van de Kerk die het ware geloof heeft gehandhaafd en in zijn geschriften een geestelijk wapen heeft nagelaten voor de kinderen van de Kerk, hij die er niet mee tevreden was om alleen zijn eigen stad van de dwaling tot de waarheid te leiden, maar die ook de verafgelegen kerken onderwees met zijn geschriften die aan het ware geloof niet vreemd zijn”.
In deze brief spreekt Hiba van de ‘Tempel’, dat is het mens-zijn van Christus, en van ‘hem die daarin woont’, dat is zijn God-zijn.
In andere verhandelingen volgt hij Nestorius: “De Joden moeten zich niet beroemen want zij hebben God niet gekruisigd, maar slechts een mens”. Daarop volgt: “Als God gestorven was, wie zou hem dan
hebben doen opstaan?”
Theodoretus noemt in zijn brief aan de monniken van het Oosten de anathemata van St. Cyrillus ‘huichelachtig’ en zijn leerlingen ‘verdraaiers van het ware geloof’ en ‘dwalenden die de waarheid niet gehoorzamen’. Hij vervolgt: “De slechte vader krijgt een kind dat nog slechter is dan hijzelf”. Na het overlijden van St. Cyrillus schreef Theodoretus een brief aan patriarch Domnus II van Antiochië waarin hij niet alleen spotte met het overlijden van Cyrillus, maar ook zijn leer belachelijk maakte. Hij zei: “Met pijn en moeite en veel te laat is de slechtaard gestorven. Rechtvaardige en grote mensen sterven voor hun tijd, maar een slecht mens leeft lang”. In de kerk van Antiochië zei Theodoretus, in de aanwezigheid van Domnus: “Laat juichen de hemel en de aarde zij vrolijk, want de Egyptische draak is verzwolgen”, “De rancune is gestorven en de hele discussie is daarmee begraven”, “Van nu af aan zal niemand iemand anders dwingen om Godslasteringen uit te spreken. Waar zijn zij die zeiden dat het God was die werd gekruisigd? God zal nooit worden gekruisigd, maar hij die gekruisigd werd was de mens Jezus Christus”. Hij vervolgde: “Laat hen die lijden aan de Godheid toeschrijven dus zwijgen!”
Het strekt Theodoretus tot schande dat hij St. Cyrillus ervan beschuldigde dat deze zou hebben beweerd “dat God geen menselijke natuur heeft aangenomen maar dat hij in vlees veranderd is en dat de menswording van onze Heiland schijnbaar en niet werkelijk was, en dat de vereniging bewerkstelligd werd door vermenging en samenvloeiing van de goddelijke natuur en de menselijke vorm, en dat het God-zijn van Christus, dat niet vatbaar is voor lijden en verandering, toch zou hebben geleden, gekruisigd en gestorven zou zijn”!!!
Theodoretus beweerde dat er “twee personen en twee naturen voor Christus” waren en hij geloofde in de “Tempel” en in “hem die daarin woont” en noemde de Maagd Maria “de moeder van God en de moeder van een mens” en maakte onderscheid tussen de wonderen als behorend bij het God-zijn van Christus en het lijden en de dood als behorend bij zijn mens-zijn.
Theodoretus ging ook naar Rome, waar hij de bisschop van die stad, Leo, overhaalde tot het Nestorianisme, en hij bracht hem er toe om zijn beroemde Tomus. uit te geven die vol staat met nestoriaanse opvattingen. Hij zegt bijvoorbeeld: “Dezelfde die waarachtig God is, is waarachtig mens… . Elk van beide vormen vervult zijn eigen functie in gemeenschap met de andere: Het Woord doet wat tot het Woord behoort en het vlees doet wat tot het vlees behoort. Een van beide schittert met wonderen, de andere bezwijkt aan zijn wonden”, alsof hetgeen in Christus werkt niet één en hetzelfde is. Theodoretus was de eerste die de Tomus toejuichte. Maar het tweede Concilie van Efeze dat in 449 bijeen werd geroepen op bevel van keizer Theodosius II, en dat onder het voorzitterschap stond van St. Dioscorus van Alexandrië, liet de Tomus van Leo geheel buiten beschouwing, excommuniceerde Hiba, Theodoretus, Domnus van Antiochië en nog enkele Syrisch-orthodoxe bisschoppen en voorts Flavianus van Constantinopel, omdat zij de kant van Nestorius hadden gekozen.
Positie t.a.v. het Concilie van Chalcedon
Theodosius II stierf in 45O. Zijn dood bracht meteen verandering in de status quo. De nieuwe heersers, Pulcheria en Marcianus (welke laatste de troon besteeg door de eerste te huwen), waren evenzeer op de hand van Leo als zij gekant waren tegen Dioscorus, aldus J.K.L. Gieseler. Met name Marcianus was een goede vriend en volgeling van Nestorius. Vandaar dat er een nieuw concilie gehouden werd in 451 in Chalcedon, op verzoek van Leo. Dit concilie liet Hiba en Theodoretus toe als deelnemers zonder hun bovengenoemde geschriften te veroordelen, het verklaarde dat de overleden bisschop Theodorus van Mopsuestia, de leraar van Nestorius en de aanstichter van zijn ketterij, orthodox was en het beschouwde de Tomus van Leo als het fundament van de leer. Zo ging de orthodoxe leer die op het derde Oecumenische Concilie van Efeze in 431 had gezegevierd, ten onder.
Het concilie van Chalcedon erkende daarnaast de Oecumenische Concilies van Nicea, Constantinopel en Efeze en de twee brieven van Cyrillus aan Nestorius en de Oriëntalen. Wij merken hierbij het volgende op:
1) Het is algemeen bekend dat de Geloofsbelijdenis van Nicea en de Tomus van Leo met elkaar in tegenspraak zijn. De Geloofsbelijdenis schrijft namelijk zowel de machtige als de nederige daden van Jezus Christus toe aan één en dezelfde persoon die het mensgeworden Woord van God is: “Waarachtig God van de waarachtige God… die… uit de hemel is nedergedaald en het vlees heeft aangenomen… is… gekruisigd, … heeft geleden en is begraven… Hij is verrezen… Hij is opgeklommen ten hemel”. Maar de Tomus schreef de machtige daden aan het God-zijn en de nederige daden aan het mens-zijn toe. Op grond hiervan weigerde het concilie om te affirmeren dat één uit de Heilige Drieëenheid heeft geleden en is gekruisigd, terwijl St. Paulus het vergieten van het bloed aan het kruis toeschreef aan God zelf en de gekruisigde “de Here der heerlijkheid” noemde. Door dit te doen keurde het concilie van Chalcedon de leerstellingen van Nestorius goed, die beweerde dat de gekruisigde slechts een mens was en geen God.
Dit besluit moedigde de joodse gemeenschap aan om op straat een verzoekschrift bekend te maken dat aan Marcianus was gericht, waarin stond: “In het verleden heeft iedereen onze voorvaderen ervan beschuldigd dat zij God gekruisigd hadden en niet een mens, maar nu het concilie van Chalcedon verklaard heeft dat zij een mens hebben gekruisigd en niet God, verzoeken wij u onze synagogen terug te geven”.
2) Het is ook duidelijk dat de formule van het Concilie van Efeze spreekt van één natuur voor Christus na de vereniging, terwijl het concilie van Chalcedon sprak van twee naturen voor Christus. Bovendien is duidelijk dat het concilie van Chalcedon de leer betreffende het lijden en de kruisiging van één van de Heilige Drieëenheid afwees. De uitdrukking Theotokos werd gedurende enige tijd geaccepteerd, want deze bleef gedurende omstreeks honderd jaar een onderwerp van discussie onder de volgelingen van Chalcedon. In 468 bijvoorbeeld vaardigde keizer Leo I een edict uit waarin hij beval dat de Maagd Maria Theotokos genoemd moest worden en dat deze naam moest worden opgenomen in de diptieken. Maar Martyrius, de chalcedonensische patriarch van Antiochië, verzette zich tegen dit edict. Enkele antiocheense monniken begaven zich naar Constantinopel en klaagden daar over hem bij de keizer, die hem daarop afzette. In de volgende eeuw was Agapetus, de paus van Rome, van plan om haar vermelding in de liturgie te beëindigen en haar afbeelding uit de kerk te verwijderen, maar hij overleed voor hij zijn voornemen kon uitvoeren.
3) Wij weten niet hoe het concilie van Chalcedon in staat was om de orthodoxie van St. Cyrillus van Alexandrië te erkennen en hem er indirect van te beschuldigen dat hij “een vermengde natuur voor het mens-zijn en God-zijn van Christus, en het lijden van de goddelijke natuur” zou hebben geleerd, precies zoals Nestorius, Hiba en Theodoretus eerder hadden gedaan, terwijl het toch algemeen bekend is dat dit de leer van de ketter Eutyches is, die optrad na de dood van St. Cyrillus en die diens leer verdedigde, maar hem niet kon volgen op het pad der waarheid. Het is waar dat St. Cyrillus volhield dat de persoon die werd gekruisigd en die het lijden onderging het mensgeworden Woord van God was, dat wil zeggen, één van de Heilige Drieëenheid in het mens-zijn. J.K.L. Gieseler zegt: “Teneinde de Egyptenaren te sparen, werd verklaard dat Cyrillus ook orthodox was”. “Hoe weinig de meerderheid overtuigd was van de orthodoxie van Cyrillus, blijkt uit het feit dat Gennadius, die na 458 patriarch van Constantinopel zou worden, een geschrift had geschreven tegen zijn 12 anathemata”. Men was niet werkelijk overtuigd van de orthodoxie van St. Cyrillus. Daarom noemde Calandion, chalcedonensisch patriarch van Antiochië, hem ‘dwaas’ in zijn brieven. Bovendien lukte het keizer Justinianus I in de daaropvolgende eeuw niet om met behulp van de beroemde theoloog Leontius de leer van St. Cyrillus met die van het concilie van Chalcedon te verzoenen.
Samenvattend kunnen we zeggen dat de deelnemers aan het concilie van Chalcedon niet alleen verzuimden om de ketterij van Nestorius te verwerpen maar dat zij die zelfs goedkeurden, alhoewel zij voorgaven de hoofdvertegenwoordiger ervan te hebben geëxcommuniceerd. Als Nestorius niet voor het concilie was gestorven, dan had hij het zeker bijgewoond, zoals ook zijn familieleden en volgelingen Hiba van Edessa en Theodoretus van Cyrrhus. Daarom ook waren later Stephanus I, chalcedonensisch patriarch van Antiochië, en Euphemius van Constantinopel, positief gezind t.o.v. het Nestorianisme, en Macedonius van Constantinopel vierde jaarlijks de gedenkdag van Nestorius, samen met duizend monniken van de kloosters van Constantinopel die belezen waren in de werken van Diodorus en Theodorus. Ook Paulus, een andere chalcedonensische patriarch van Antiochië, placht de gedenkdag van Nestorius te vieren.
Hoewel het concilie de leer van Nestorius billijkte, stemde het met de leer van St. Cyrillus overeen wat betreft de ene samengestelde persoon van Christus. Maar de volgelingen van Chalcedon in de daaropvolgende eeuwen verdraaiden de leer van Cyrillus en beweerden dat hij gezegd zou hebben dat er uitsluitend een goddelijke persoon in Christus was.
De apostolische successie van onze kerk
De Syrisch-orthodoxe kerk en de meerderheid van de grote provincie van de Heilige Stoel van Antiochië verwierpen het concilie van Chalcedon vanaf het begin. Om deze reden trad patriarch Maximus in 455 af, werd de chalcedonensische patriarch Martyrius afgezet en werd in 468 Petrus II geïnstalleerd die de bijnaam Fullo (voller, volder) droeg. De Syrisch-orthodoxe kerk noemde diegenen die van haar gescheiden werden door het concilie van Chalcedon aan te nemen ‘Melkiten’, een Syrische term die “volgelingen van de keizer” betekent. Onze geleerde Bar ‘Ebroyo noemt hen ‘melkitische Syriërs’. Onze kerk houdt staande dat er één persoon en één natuur was voor Christus na de vereniging, dat God gekruisigd is. En zij houdt vast aan de uitdrukking Theotokos of Godbarende, naar het voorbeeld van St. Cyrillus van Alexandrië en het derde Oecumenische Concilie van Efeze. Onze kerkvaders hebben deze leerstellingen benadrukt tegenover zowel de Chalcedonensen als de Nestorianen.
In 476 werd op bevel van keizer Basiliscus een algemeen concilie gehouden te Constantinopel. Vijfhonderd bisschoppen namen eraan deel onder het voorzitterschap van de voornoemde patriarch Petrus II van Antiochië en Timotheus van Alexandrië. Zij veroordeelden het concilie van Chalcedon en gaven de Kerk dezelfde leer terug die zij vroeger had gehouden. Tenslotte gaf de keizer een belangrijk edict over dit onderwerp uit dat door 700 bisschoppen onder aanvoering van de patriarchen van Antiochië, Alexandrië en Jeruzalem werd getekend. Dit concilie werd gevolgd door een ander in 482 dat door keizer Zeno werd samengeroepen. In het volgende jaar vaardigde keizer Zeno het beroemde Henotikon uit, gericht tegen de formule van het concilie van Chalcedon. Dit werd aanbevolen door alle bisschoppen in het Oosten onder aanvoering van de patriarchen: Petrus II van Antiochië, Petrus Mongus van Alexandrië, Acacius van Constantinopel en Anastasius van Jeruzalem. In 488 stierf patriarch Petrus II van Antiochië; hij werd opgevolgd door Palladius die weer werd opgevolgd door Flavianus in 498. In 508 riep keizer Anastasius te Constantionopel een concilie bijeen dat het concilie van Chalcedon veroordeelde en het oorspronkelijke document met de conciliebesluiten en de Tomus van Leo van Rome verbrandde. Toen Flavianus begon over te hellen naar de Chalcedonensen, werd er op bevel van Anastasius in 512 te Sidon een concilie gehouden dat Flavianus excommuniceerde en St. Severus de Grote in zijn plaats koos. In zijn tijd was de hele provincie Antiochië met de aartsbisschoppen en bisschoppen (op drie na) en de gelovigen gekant tegen het concilie van Chalcedon. In de herfst van het jaar 518 pas, toen Anastasius was overleden, verschenen de aanhangers van dit concilie op het toneel. Op dat moment stelde keizer Justinus I een vervolging in tegen de Syrisch-orthodoxe kerk en verbande omstreeks veertig bisschoppen. St. Severus, de patriarch, ging op 25 september naar Egypte om uit alle macht het werk voor het welzijn van de gelovigen en voor de verheffing van de waarheid voort te zetten, om de kerk te bewaren en haar gekrenkte eer te redden. In 519 stelde Justinus Paulus in plaats van St. Severus aan. De Antiocheners gaven hem de bijnaam “de Jood”. Toen hij zich onmogelijk had gemaakt vanwege zijn Nestorianisme en de keizer zijn wandaden jegens de eenheid van de Kerk had bemerkt, zette hij hem in 521 af, en benoemde Euphrasius, de zoon van Mallach, die op 29 mei 526 verongelukte gedurende de vreselijke aardbeving die Antiochië tot een ruïne herschiep. Hij werd onder het puin begraven. In het daaropvolgende jaar stelden de Chalcedonensen Afrem, de voormalige gouverneur van Antiochië, aan om hem op te volgen.
De laatstgenoemde drie chalcedonensische patriarchen bezetten de troon van Antiochië terwijl St. Severus, de wettige patriarch, nog in Egypte leefde. Op 8 februari 538 overleed hij. Toen koos de goddelijke Voorzienigheid St. Jacob Baradaeus, één van de helden van de Kerk, uit en riep hem om de vervolgde kerk te verdedigen. In 543 werd hij in Constantinopel tot metropoliet van Edessa gewijd door Theodosius van Alexandrië, in antwoord op de wens van koningin Theodora, die een Syrische was, en van Harith, de zoon van Gabala, de Arabische koning van de Gassanieten. In hetzelfde jaar werd hij uitgeroepen tot algemeen metropoliet en kreeg hij de opdracht om de zaken van alle vervolgde orthodoxe kerken in Azië en Afrika te behartigen en de verweesde bisdommen te voorzien van bisschoppen en priesters al naar gelang hun behoefte. In hetzelfde jaar 543 wijdde hij met assistentie van enkele bisschoppen, Sergius tot patriarch van Antiochië. Na de dood van Sergius wijdde hij Paulus II in het jaar 550. In dezelfde tijd bezocht hij haast alle kerken in Azië en Afrika en wijdde voor hen 27 bisschoppen en meer dan honderdduizend priesters en diakenen en in 559 een Katholikos voor het Oosten met name Achoedemmeh. Om deze reden werd de orthodoxe kerk die door zijn toedoen de overwinning behaalde ten onrechte door haar vijanden “jakobitisch” genoemd, naar deze Jacob. Zij wordt ook ‘monofysitisch’ genoemd door haar tegenstanders.
In dit verband is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de leer van St. Cyrillus met betrekking tot de natuur van Christus: “in een mensgeworden natuur” of “een samenstelling van goddelijke en menselijke naturen”, dus zonder de vermenging, samenvloeiing of verandering van hun eigenschappen, en die van Eutyches: “in een gemengde, samengevloeide en veranderde goddelijke natuur”. De Syrisch-orthodoxe kerk hangt, zoals boven gezegd is, de leer van Cyrillus aan en niet die van Eutyches. Zij heeft het Henotikon van Zeno aanvaard, dat een duidelijke veroordeling van Eutyches en zijn ketterij bevatte, en dit verdedigd middels haar patriarchen Petrus II en Severus de Grote, en haar geleerden: Mor Isaak de Antiochener, Mor Philoxenus van Mabboeg, Mor Petrus de Iberiër, Mor Jacob van Sarug, Mor Simon van Bet Arsjam, Mor Zacharias Rhetor en anderen. Bovendien is het zo dat het concilie van Antiochië, dat samengeroepen en voorgezeten werd door de voornoemde Petrus II in 485, Eutyches en zijn aanhangers uitdrukkelijk geëxcommuniceerd heeft. Dezelfde patriarch gaf opdracht om de niceense Geloofsbelijdenis in de kerk te lezen gedurende de Heilige Eucharistie, teneinde zowel Eutyches als het concilie van Chalcedon te weerleggen.
De andere denominaties geven ook toe dat onze kerk niet alleen geen connectie met de ketterij van Eutyches heeft, maar: dat zij deze ketterij juist veroordeelt, tezamen met haar aanstichter. Weliswaar koos een kleine groep in Constantinopel, Alexandrië en Palestina aanvankelijk de kant van Eutyches, maar: deze groep verdween na korte tijd dankzij het optreden van orthodoxe geleerden.
De triomf van de leer van de Syrisch-orthodoxe kerk
De Syrisch-orthodoxe kerk was, zelfs toen de vervolgingen op zijn hevigst waren, gewapend met de kracht van de waarheid bij het voeren van de discussies met haar vervolgers, en zo bereikte zij haar doel. Op de 15de en de 26ste maart 533 gaf keizer Justinianus twee edicten uit waarin hij zijn standpunt inzake de kwestie van een of twee naturen uiteenzette. Hij benadrukte de eenheid van de persoon van onze Heer Jezus Christus en hield vol dat God zelf het lijden heeft ondergaan, wat de tegenstanders “theopaschitisme” noemden. De genoemde edicten werden bestudeerd door de paus van Rome, Johannes II, die zijn instemming betuigde. In 544 gaf Justinianus een nieuw edict uit, ditmaal tegen de “Drie Kapittels”, dat zijn de werken van de nestoriaanse voormannen Theodorus van Mopsuestia, Theodoretus van Cyrrhus en Hiba van Edessa. Het concilie van Chalcedon had verklaard dat zij orthodox waren en had hun leer en geschriften niet veroordeeld. Het edict van Justinianus werd onderschreven door de chalcedonensiche patriarchen Menas van Constantinopel, Zoilus van Alexandrië, Afrem van Antiochië en Petrus van Jeruzalem. Justinianus verklaarde nadrukkelijk: “Dioscorus heeft niet gedwaald in het geloof”. Een dergelijke verklaring was ook al afgelegd door patriarch Anatolius van Constantinopel in 451, op de vijfde zitting van het concilie van Chalcedon. Nadat Justinianus dit edict had uitgegeven, riep hij te Constantinopel een lokaal concilie bijeen, waarin de genoemde “Drie Kapittels” werden veroordeeld. Onder de ondertekenaren van de conciliebesluiten was ook de paus van Rome, Vigilius, die in Constantinopel was omdat er in Italië een pestepidemie heerste. De westerse bisschoppen echter beschouwden een en ander als een actie tegen Chalcedon. In 553 riep Justinianus te Constantinopel het vijfde algemene Concilie bijeen, dat de patriarch van Constantinopel, Eutyches, als voorzitter had en dat de instemming van paus Vigilius had. Dit Concilie veroordeelde de bovengenoemde nestoriaanse leiders en hen die hen aanvaardden of zouden aanvaarden. De volgende veroordeling werd hier opgesteld: “Als iemand zegt dat God het Woord dat wonderen heeft gedaan een ander is dan Christus die geleden heeft, of zegt dat God het Woord samen was met Christus die uit een vrouw ontstond, of dat het in hem is als het ene in het andere, maar dat het niet onze ene en dezelfde Heer Jezus Christus, het Woord van God is, die is vlees geworden en mens geworden, en dat de wonderen en het lijden , dat hij vrijwillig in het vlees onderging, niet van dezelfde is, hij zij anathema”. Deze bepaling trof enerzijds het concilie van Chalcedon in het hart en betekende anderzijds een glorieuze overwinning voor de leer van de Syrisch-orthodoxe kerk.
Nawoord van Patriarch Mor Yahkup III
Het zal na onze uitleg duidelijk zijn dat de Syrisch-orthodoxe kerk de oudste kerk van de Christenheid is en dat haar patriarch van Antiochië eens regeerde over het gehele christelijke Oosten, over verscheidene naties van verschillende achtergronden en dat het geïnspireerde leiderschap van haar patriarchen grote prestaties op velerlei gebied tot stand heeft gebracht, zelfs als zij door beproevingen en vervolgingen moesten gaan.
Het is ook duidelijk dat de kerk in het Midden Oosten onder moeilijke omstandigheden heeft moeten leven die geleid hebben tot de emigratie van haar kinderen naar Noord en Zuid Amerika en naar Europa, met name naar Duitsland, Zweden en Frankrijk, en naar Australië. En de positie van haar patriarchaat werd verzwakt omdat het van het ene land naar het andere moest worden verplaatst. Damascus is tenslotte het hoofdkwartier geworden. Hetzelfde is het geval geweest met de aartsbisdommen. Sommige ervan zijn opgeheven en andere zijn nieuw opgericht in andere landen.
Bij de gratie Gods zijn wij patriarch van Antiochië en het gehele Oosten en het hoofd van de gehele Syrisch-orthodoxe kerk. Op het ogenblik hebben wij omstreeks tweeëneenhalf miljoen volgelingen, waarvan de meesten in India wonen, en de overigen in Syrië, Irak, Libanon, Jordanië, Egypte, Turkije, Europa en Noord en Zuid Amerika. Wij hebben ook een Katholikos in India die wij in 1964 hebben geconsacreerd. Zijn titel is:”Katholikos van het Oosten”. Er zijn voorts 22 aartsbisdommen in het Midden Oosten, India en Noord Amerika. In India hebben wij vele missies die het Evangelie prediken onder de heidenen.
Op het ogenblik hebben velen van onze volgelingen de universiteit doorlopen en zo uitstekend onderwijs genoten. Onze jongens en meisjes in het Midden Oosten ontvangen hun lagere en middelbare schoolopleiding in onze eigen scholen en zij genieten hoger onderwijs aan staatsinstellingen of in privé-instellingen in het Westen. In India echter hebben wij onze eigen instellingen voor hoger onderwijs. Wij hebben twee grote theologische hogescholen om onze geestelijkheid op te leiden; een ervan is in Libanon en de andere in India. Ook hebben wij onlangs enkele welzijnsinstellingen opgericht. Tot onze grote vreugde hebben de Evangelische Kerken in Duitsland ons daarbij financieel ondersteund.
Onze visie op de broederschap van de Christenen en van de mensheid als geheel leidde ons ertoe om in 1960 lid te worden van de Wereldraad van Kerken, die wij beschouwen als een hoopvol teken voor de toekomst van het Christendom en van de mensheid als geheel.
Hoewel het aantal volgelingen van onze kerk is afgenomen vanwege de vreselijke ramde rampen en zware vervolgingen die haar zijn overkomen, zijn wij trots op onze kerk, op haar Syrische (Aramese) taal, die de moedertaal van onze Heer Jezus Christus is, en op haar vele activiteiten. Wij zijn er ook trots op dat wij de afstammelingen zijn van de martelaren.